WERKELOOS
PAASCHEIEREN
ONS LAND IN WOORD EN BEELD
711
Doop MARIE VAN GHERT
Ik zal wel werk vinden, Liza, en- zorgen, dat wij
geen honger lijden, zei Jan Van Haeck tot zijn vrouw,
nadat hij haar gezegd had, evenals zoovele anderen,
afgedankt te zijn wegens de groote malaise, waaronder
de handel nu lijdt.
Reeds lang wist hij, dat het personeel zou verminderd
worden, maar steeds hoopte hij als bediende werkzaam
te mogen blijven.
Doch het Noodlot had ook hem aangewezen. Drie
maanden had hij die jobstijding geheim gehouden en in
stilte naar een anderen werkkring uitgezien, maar toen
zijn tijd verstreken was en hij den volgenden dag zich
niet naar zijn werk zou begeven, had hij zijn vrouw
voorzichtig ingelicht.
Als Rietje maar nooit wat te kort komt, zei ze met
tranen in de stem, en als bet juist nu maar niet was,
want over enkele maanden...
Hij wist, wat ze bedoelde. Hun tweede kindje zou er
weldra zijn en haar toestand in acht nemende en hopende
spoedig een andere betrekking te vinden, had hij haar
het droeve nieuws niet wil-
len vertellen.
Ik zweer je, dat de
kleine niets te kort zal ko
men, beloofde hij, al moet
ik... straatveger worden.
Misschien vindt je in
een ander magazijn een
plaats, zei ze met een straal
tje hoop. Je hebt toch een
goed getuigschrift.
Ik zal zoeken, ant
woordde hij mat, wetend,
dat zijn aanvragen tot dus
ver tot niets geleid hadden.
Samen keken ze de adver
tentiebladen na. Jan schreef
brief op brief, reflecteerde
op elke aanvraag, waarvoor
hij wist. in aanmerking te
kunnen komen en ging zich
aanbieden, waar men in per
soon zich moest presentee
ren.
Hij kreeg geen antwoord,
of werd niet aanvaard.
Toen plaatste hij een aan
kondiging en wachtte met
ongeduld op eenig bericht
Alles was vruchteloos.
Intusschen liep hij de stad
door, keek uit naar een
baantje en kwam 's avonds,
moedeloos thuis.
De spaarcenten, noodig
bij de geboorte van het kind,
werden aangesproken en de
armoe begon zich geducht
te laten voelen.
Wel hadden zij nooit
weelde gekend, maar ode
nooit waren zij een boter
ham te kort gekomen.
Op een morgen bleef Jan
voor een, in aanschouw zijnde woning staan en stapte
even later op den meesterknecht toe, wien hij vroeg, om
steenen te mogen dragen.
De metselaar bekeek hem van het hoofd tot de voeten
en smaalde
Heertjes kunnen wij niet gebruiken. Hier valt te
werken en ook aan degelijke werklui is in ons vak geen
gebrek, daar nu de meeste ondernemers niet willen bou
wen omdat het materiaal telkens opslaat en hun bereke
ning te boven gaat... En jij hebt blijkbaar nooit opper
man gespeeld...
Jan aarzelde even en toen vertelde hij den man. wat
heih noopte te nemen, wat hij kon' krijgen.
Ik ken geen ambacht, zei hij, maar steenen dkagen
vereischt geen kennis.
De meesterknecht overwoog en zei
Je kunt het probeeren. Ik ben ook getrouwd en
ader, ik weet wat een huishouden kost. Je krijgt twee
frank.zestig per uur... Hang hier je jas maar aan en leg
dat stuk baaldoek op je schouder anders zal moeder de
vrouw van avond mopperen als je hemd versleten is.
Jan kreeg een plank, met de aanbeveling minsterts
veertig steenen telkens op te laden.
Gelukkig, omdat hij nu eindelijk wat kon verdienen,
begaf hij zich aan den arbeid. In den geest telde hij
reeds uit, hoeveel hij per dag zóu winnen. Van avond
kon hij Liza zeggen, dat hij haar na zes dagen, indien
het weer gunstig bleef, over de honderd franken zou
brengen.
Nu zijn schouder er onder geschoven en dan de lad
ders op naar de tweede verdieping. Hij boog onder den
last, die zijn schouder indrukte en ging toen voorzichtig
over de stukken steen en hout naar de ladder, alsof hij
een mand met glaswerk droeg.
Zijn gelaat stond gespannen. Als hij maar boven
kwam Wat waren die steenen zwaar loodzwaar.
Plotseling stiet hdj zijn voet aan een stuk hout en de
steenen vielen met knarsend geluid op den grond,
gevolgd door de leege plank, die Jan, dn zijn angst
omdat hij gebroken steenen zag, losliet.
De meesterknecht kwam nader, zei vergoedelijkend
Alle beginsels zdjn moeilijk, 't Zal wel keren
Jan, opgelucht nu hij geen standje kreeg, stapelde de
steenen weer op en dioeg ze nu,stijf voor zich uit, met
horten en stooten naar boven, waar de metselaars in een
schaterlach schoten toen zij zijn onbeholpenheid zagen.
Doch Jan stoorde zich niet aan hen en ging weer voor
een nieuwe vracht naar beneden. En jaloersch op den
anderen opperman, die zelfs jonger was dan hij, deed
hij zijn best eveneens de kunst van steenen-dragen te
kunnen leeren.
Doch zijn nieuw beroep, dat hem eerst zoo gemakke
lijk scheen, bracht hem veel moeilijkheden. Afgemat door
«3 n v v
Vooral zooals thans, in 't gure
genoeglijk en immer
't gure jaargetij, vinden onze brave oudjes, in de gezellige huiskamer, een
boeiend tijdverdrijf met het bekijken der mooie prentjes van Ons Land.
ken, dat hij geen werk gevonden had en nu... Hij zou
trachten een bedrukt gezicht te zetten en haar met de
goede tijding verrassen als hij bij haar was.
Aldus mijmerend had hij zijn plank te vol geladen en
de meesterknecht gaf hem glimlachend den raad, niet te
hard van stapel te loopen, want dat hij het anders niet
kon volhouden. Doch Jan beproefde cfe vracht naar
boven te dragen, te wilskrachtig en te trotsch om die
enkele steenen af te laden.
Bijna had hij de bovenste verdieping bereikt, toen
eensklaps een duizeling hem beving en hij met de stee
nen naar beneden stortte, doch gelukkig op een paar
planken terecht kwam, waar de ladder op steunde.
De werklieden kwamen toegesneld, maar na enkele
stonden was Jan weer tot het bewustzijn teruggekeerd
en had, buiten enkele schrammen, geen beletsel bekomen.
Je bent niet geschikt voor zulk werk, Van Haeck,
zei de meesterknecht. Nu heb je het er nog goed afge
bracht, maar evengoed ook hadt je je hak kunnen bre
ken. Zoek liever iets, dat je beter past en ga nu maar
gauw naar huis, want je ziet er uit als een lijk.
Jan ontving zijn eerste en laatste loon als opperman.
Ziek en ontmoedigd ging hij naar zijn woning.
ln de verte zag hij Liza met Rietje op den arm voor
het venster staan.
Diep boog hij het hoofd
om haar niet aanstonds te
laten bemerken, dat hij zich
niet goed gevoelde. Als hij
boven was, kon hij h^ar
haastig geruststellen en zeg
gen, zich niet bezorgd tc
maken.
Hij hoorde haar tegen de
ruit tikken.
Tersluiks keek hij
boven.
Ze zwaaide met een brief
en haar gelaat was zoo
stralend, dat zij een goede
tijding moest ontvangen heb
ben.
Kom vlug wenkte
kom
Op de trap liep ze hem
reeds te gemoet en juichte
Jan, je bent aangeno
men bij ZevensZes hon
derd vijftig franken in de
maand om te beginnen.
Hij omhelsde haar heftig,
droeg haar als het ware Je
kamer in.
Zijn gezicht kreeg weer
de natuurlijke kleur.
Ze keek naar zijn kleeren
en zei verbaasd
Wat zit je goed vol
kalk, Jan
Ik ben vandaag opper
man geweest, antwoordde
hij trotsch. Hier zijn twintig
franken.
Stakker, zei ze diep
ontroerd en zoende zijn ge
wonde handen...
het ongewone werk en de broeiende zomerhitte, lag hij,
evenals de andere werklieden onder schafttijd uit te
rusten, nadat hij zijn boterhammen gebruikt had, welke
Liza, ingeval hij werk vond, hem 's morgens meegaf.
Hij bekeek zijn ontvelde handen en een werkman, dit
ziende, spotte
Die handen zijn zulk grof werk ook niet gewoon.
Je zoudt handschoenen moeten aantrekken, kereltje.
Dat zijn ze ook niet, zei Jan, maar dit neemt niet
weg, dat ze het gewoon kunnen worden, omdat ik liever
-werk, dan mijn huishouden ten onder breng.
Enkelen knikten goedkeurend en weldra werd Jan als
Het jubelend, dartelend gelui der bronzen stemmen
propte de lentelucht vol feestklanken op en kondigde den
terugkeer der klokken udt Rome aan.
t Was het teeken tot den aanval op de Paascheieren
Reeds lang gaapten de kleuters naar den toren or ze
toch met de klokke uit het een of ander galmgat
zouden zien vliegen. Stom, onbeweeglijk, de oogen wijd
j.„. ni_._ opengespalkt, stonden ze aan; de voordeur op hun teenen
hun maat beschouwd en trachtten zij hem door' goede te staren- Waren Pierke, met zijn ruig krollekopken,
-« zijn rood gezichtje, zijn blauwe oogjes, en Jefke, met zijn
fijn kroezelhoofdje, zijn rond dik buiksken rustend op
twee korte, mollige beentjes.
inlichtingen meer dn zijn nieuw vak te bekwamen.
De rusttijd was verstreken en Jan, vol ijver, begon
weer aan zijn werk, torste zijn zwaren last en vergeleek
zich met Christus, dien Zijn kruis den Calvarieberg
op droeg.
De zon brandde als fel vuur op zijn 'lichaam.
Dikke zweetdruppels bedekten zijn gezicht. Zijn han
den schrijnden en zijn kndeën knikten.
Moed, Jan, vooruit, jongen, bemoedigde hij zich-
zelven, van avond heb je ruim twintig franken verdiend
en zie je het stralend gelaat van je vrouw, die je dank
baar omhelzen zal. Alles is maar een aanpak en als de
wil niet ontbreekt, dan komt men er van zelf.
Meer en meer werd hij met zijn werk vertrouwd, doch
Zoodra ze de klare, zuivere tonen der bronzen klok
ken hoorden, konden ze het niet meer uithouden en
begon alles voor hun oogen te schemeren, 't Was of ze
uit dien toren de mooie witte duif zagen vliegen omringd
door een zwerm van Paascheieren.
Woest stormden ze den tuin in elkander stooten d en
duwend om het eerst in den hof te zijn. Eu...
stotterde met moeite Pierke en daar duikelde hij in het
lange gras naar een groot chocolade ei, dat schuw met
zijn bruin kopje uit de grashalmen piepte.
Helaas, hij had zulk een krachtigen sprong gedaan,
dat hij er met beide handen op terecht kwam. Das
niets stamelde hij 't is toch maar veur op te eten
de gloeiende zon matte hem af als koorts. Zijn keel was
verschroeid en telkens moest hij zijn dorst tesschen aan en stak «en handvol chocolade' in zijn snoezig mondje.
Wat zou hl] zijn best doenEn wat kon hot hem het kraant)e boven de ton. daar aangebracht voor het Ondertusschen had Jef ook zijn aas raedsoDaedaan
schelen, dat hij opperman was, als zijn vrouw en kind bhisschen van katk. en smulde met dikke opgeblazen wangen ondeTlen
Nog één uur en de arbeid werd gestaakt. Dan nog 1
bijna een uur per tram en hij was thuds, kon dan rusten
en zijn schouder, die als geradbraakt was, verzorgen.
Liza zou wel, zooals altijd, op den uitkijk staan met
Rietje op den arm. Ze kon aan zijn houding al bemer-
maar geen honger behoefde te Jijden. Veertig steenen
had hij opgestapeld, veertig scherpe steenen met snij
dende hoeken en punten, die zijn handen beschadigden
en pijnigden. Op de schraag, als een piramide, stonden
gereed.
appelaar, waar hij van een laag hangenden tak een
mooi ei had gerukt.
Eindelijk stapten de kleuters naar huis, voldaan over
hun vondst, met bruin bemorste wangen, dn iedere hand
een groot paaschei dragend. Jan VAN MOER,