Diet lam sociaaC beleid. n. EN ANTWOORDEN PENSIOENREGELING VOOR DE LAGE LONEN PEN5I0FNPR0BLEMEN - ARTIE HET HOEKJE vrajv I EM De Nauw - J*.~ -- DE BIJDRAGEN J O O B A l l E K - w r*' - L v'. ï5 'f- Persoonlijk betreur ik dat op het kongresvan dec rnber 11. de besprekingen volledig werden in beslag genomen door het vraag stuk Kongo, alsook dooi de be tichtingen rond de medewerking aan Links r en La Gauche Door dit alles werd weinig of geen aandacht besteed aan de werkelijke sociale proble men: pensioenen, ziekteverzeke ring, kinderbijslagen, jaarlijkse vakantie, beroepsziekten ,enz. We twisten al te veel over dat gene wat ons soms tijdelijk kan verdelen toanneer alle krach ten zouden dienen samengebun deld om een schitterend sociaal beleid voort te zetten, zel/s nog te verbeteren en uit te breiden. Als er een dom in is waarin we vele redenen hebben om fier te zijn over onze socialistische deelname aan de regering dan is dit zeker wat betreft de resulta ten bereikt door de Minister van Socia'e Voorzorg. Zowel de Kamer van Volksver- tegemooordigzrs als de Senaat hebben met een zeer ruime meer derheid de begroting van 1965 goedgekeurd. Ze is een trouwe weergave van het sociaal beleid van de rege ring, dat gekenmerkt ivordt door een grote financiële inspanning. Deze inspanning komt tot uiting in de budgettaire kredieten die tijdens de laatste vier dienstja ren aanzienlijk zijn gestegen. De begroting van het Ministe rie van Sociale Voorzorg bedroeg immers: 6.959 miljoen frank in 1962 7.336 miljoen frank in 1963 9.530 miljoen frank in 1964 Voor 1965 belopen de aangevraag de kredieten 10.496 miljoen frank, d. i. een verhoging met 3.537 mil joen frank of nagenoeg 50 pro cent in vergelijking met het dienstjaar 1962. Van die verho ging wordt slechts 23 miljoen be steed aan administratieve uitga- In feite belopen de gewone uit- ven. gaven van het Ministerie van Sociale Voorzorg voor 1965 in to taal 10.S37 miljoen frank, want bij de in de begroting aange- DOOR vraagde krediet, n dienen nog 341 miljoen frank te worden gevoegd, die voortkomen van diverse be talingen en waarmee de begro tingskredieten werden vermin derd. Aan de hand van de hiernavol gende verdeling, per rubriek, van de op de begroting uitgetrokken kredieten kan men er zich een idee van vormen hoe zij van 1962 tot 1965 evolueerden in miljoenen frank. RUBRIEKEN 1962 1963 1964 1865 Administratieve uitgaven 88 93 104 111 Ziekte- en Invalidi teitsverzekeri ngen 4.741 4.856 7.282 9.086 Kinderbijslag 907 1.142 857 1.030 Mijnwerkers 381 357 287 282 Pensioenen kosten ten laste (van dc Staat) 18 23 26 24 Mind r-validen 807 847 956 960 Grens- en seizoenarbeiders 15 16 16 1 Sociale verzekeringen Eupen-Mabnédtj 2 2 2 2 Totalen: 6.959 7.336 9.530 10.496 Maar om een vollediger over zicht te hebben van de omvang van de door de regering op so ciaal gebied geleverde inspanning dient rekening te worden gehou den niet kredieten die op de be groting van andere departemen- Kd P.S. uit Lokeren vraagt: Welke omstandigheden worden geacht gelijk te zijn met een ge zin, waar het mei.?je de overleden moeder vervangt (gelijkstelling met een overleden moeder)? Antwoord: Met een overleden moeder mag worden gelijkgesteld op voorwaarde dat in het gezin geen andere persoon ls dan het jonge meisje om de moeder in het huishouden te vervangen; 1. de uit de echt gescheiden moeder of de in feite gescheiden moeder; 2. de moeder die wegens geestesziekte van blijvende aard in een gesticht opgesloten werd; 3. de zieke, blinde, verlamde of gebrekkige moeder welke totaal ongeschikt is haar huishouden te doen, hetzij op permanente wijze, hetzij gedurende ten minste één jaar. Kd. J.F. uit De Klinge Vraagt hoe de toestand is van de Belgische thuiswerksters, in dienst bij een Nederlandse werk gever voor wat betreft de R.M.Z. en de arbeidsongevallen. Antwoord: In toepassing van artikel 12 van 4e Verordening nr 3 inzake de sociale zekerheid van migrerende werknemers is op de werknemers of de daarmee gelijk, gestelden die werkzaam zijn op f het grondgebied van een lid-Staat P van de Europese Economische Ge meenschap de wetgeving van deze IStaat van toepassing, zelfs indien 2Tj*op het grondgebied van een andere lid-Staat woonachtig zijn of indien hun werkgever of de zetel van de onderneming waar bij zij in cjienst zijn, zich op het grondgebied van een andere lid- Staat bevindt. Daar het om Belgische huisar- beidsters gaat al- of niet uit de grensstreek, wier werkzaamheid, bij onderstelling, ten huize of in de omgeving van hun woning op Belgisch grondgebied uitgeoefend wordt, zijn hun werkgevers ver- zekeringspliéhtig ten opzichte van de Rijksdienst voor maatschappe lijke Zekerheid, en hebben ze zelf recht op de prestaties der Belgi sche sociale zekerheid bedoeld bij de artikelen 2, (1), (a) tot en met 'd), en <f) tot en met (h), en 3 '1 van dezelfde varordering en bijlage B, België, b), d) en e bij deze verordening, d.w.z. op de uitkeringen en verstrekkingen der verplichte verzekering tegen ziek- en invaliditeit, op de ouder- doms- en overlevingspensioenen, werkloosheidsuitkeringen en ge- zinsbijlagen. Alhoewel de tak «jaarlijkse va kanties. der sociale zekerheid der werklieden en huisarbeiders niet vermeld wordt in de opsomming bedoeld bij voormeld artikel 2 (1) en de bijlage B deze tak ressor teert trouwens enkel in ons land onder de sociale zekerheid is hij niettemin begrepen in de voor delen waarin voorzien wordt bij de Belgische besluitwet van 28 de cember 1944 betreffende de maat schappelijke zekerheid der arbei ders. Welnu, deze voordelen ma ken principieel één geheel uit en geven in de regel aanleiding tot storting door de werkgever van éénzelfde trimestriële globale bij drage aan de Rijksdienst voor maatschappelijke zekerheid. Derhalve mag praktisch aange nomen worden dat voornoemde huisarbeidsters, bij storting van de globale zekerheidsbijdrage door de Nederlandse werkgevers aan bedoelde Rijksdienst, ook op de voordelen der Belgische geor dende wetten betreffende het jaarlijks verlof der loonarbeiders aanspraak kunnen maken. Wat de arbeidsongevallen be treft is krachtens hetzelfde arti kel 12 ook de wet van het grond gebied waar de huisarbeid ver richt wordt van toepassing, d.w.z in casu de Belgische wet i Artikel 2, (1), (e), 3 (1) en bijlage B, Bel gië, c). Daar deze laatste wet evenwel principieel niet toepas selijk is op de huisarbeiders zij zijn immers in beginsel niet ver bonden door een arbeidsovereen komst beheerst door de wet van 10 maart 1900 (art. 1 van de ge ordende wetten betreffende d.e schade voortspruitende uit de ar beidsongevallen) zijn de Ne derlandse werkgevers in bedoelde onderstelling op dit stuk praktisch van alle verplichtingen vrijgesteld en kunnen de huisarbeiders de voordelen der wet niet genieten. V.M. uit RONSE zou graag op pensioen gaan op 84 jaar, dus e'nde cktcber 1905. Hij is gebo ren in oktober 1901, is als bedien de ingeschreven en verdient een maandloon van 6.854 P bruto. Zijn echtgenote geniet een vol ledig pensioen als arbeidster. Hij werkt bij dezelfde firma sedert 1924 rot heden. Van 1926 tot 1944 betaalde de firma zijn pensioen als arbfeider, van 1944 tot heden als bediende. Hij vraagt of hij een volledig pensioen kan genieten ais toediende als alleenstaande, ofwel of hij een gemengde loopbaan zal hebben. Welk zo-u het bedrag hiervan zijn? Hij laat ook nog opmerken Jat hij sedert zijn indiensttreding al tijd als bediende werkte met een maandloon, maar voor de jaren 1926 tot 1944 had de firma ver zuimd hem in te schrijven als be diende tot de zaak geregeld werd door een kontroleur. ANTWOORD: U voldoet aan de voorwaarden tot het bekomen van het volledig rustpensioen als bediende, name lijk bediende sedert 1 januari '45 en minstens 14 jaar loontrekken de (in uw geval arbeider) vóór 1944. Vervroegd op 64 jaar hebt u dus j-echt op 1 november 1965 op een bediendenpensioen van 39/39 min 5 t.h. Ik kan bezwaarlijk aannemen dat u vanaf januari 1955 tot de cember 1964 iedere maand bruto 6.845 F verdiende. Ik kan dus uw pensioen niet vaststellen aange zien ik uw brutoloon van 1955 tot 1964 niet ken. Ten andere de in dexcoëfficiënten voor 1964 zijn ook nog niet gekend. U hebt dus recht op 29/39 van 49.815 F -f 10/39 berekend op lonen van 1955 tot 1964. Uw pensioen wordt vastgesteld als alleenstaande aangezien uw echtgenote een pensioen als ar beidster geniet, dat zij verder zal mogen genieten. We mogen dus aannemen dat uw pensioen rond de 49.815 F zal schommelen min 5 t.h., dus rond de 47.324 F. MC. uit WERVIK, vraagt het volgende: Hoeveel kan mijn pensioen be dragen? Ik ben geboren in 1898 en heb mijn pensioen aange vraagd in 1956, dus wanneer ik 58 jaar was. dus 10 t.h. verm'n- dering. Ik heb 17 jaar gewerkt in de fabriek. Nu is de vraag op hoeveel die 17 jaar worden berekend en hoe veel ik kan bekomen per jaar ANTWOORD: Aangezien u in 1956 uw pen sioen hebt aangevraagd veronder stel ik dat u dit sindsdien geniet en u wenst na te gaan of het geen u thans trekt wel juist is. Dus op het ogenblik zou u dus moeten genieten aan index 118,25: 17 40 van 31.175 F 13 250 F min 10 t.h. 11.925 F per jaar. P.P. Een andere wetsbepaling waar- od we terloops de aandacht wil- i len trekken is de volgende «Het pensioen mag nooit meer bec!ra«en dan 85 t.h. van het 1 sedert 1955 gemiddeld verdiend loon». Dit artikel treft uitsluitend en i alleen arbeiders en bedienden die met het loon van hun arbeid moeilijk rond kunnen komen. De wetgever bleef tot nog toe voor de behartiging van de levensbe hoeften van deze meusen volledig in gebreke. Ook wanneer ze met pensioen gaan treft de wet deze dompelaars. Meer humaniteit ten overstaan van deze minbedeelden ware zeker niet misplaatst. (Vervolg van dc toespraak van de Voorzitter van de Centrale der Boeknijverheiüafdeling Aalst, gehouden op haar Statu tair Kongres van 13 september 1961) ten zijn uitgetrokken. Dit is met name het geval met d. begroting van pensioenen, die voor 1965 in totaal 9.120 miljoen frank bedraagt, tegenover 7.832 miljoen in 1962. Laten we de bijdragen nu even onderzoeken. Voor wat de vooroorlogse bij dragen betreft zullen we ons steunen op de belangrijke en zeldzame brochure «Verklaringen en Toepassing van de Wet op de Ouderdomspensioenen en de We- duvrenpensioenengeschreven door de heer Arthur Jauniaux, Senator, voorzitter van liet Na tionaal Verbond van Federaties van Socialistische Mutuaiiteiten (1937), alsmede op de wet van 18 juni 1930 betreffende het be- diendenpensioea. Genoemde brochure verschaft ons volgende interessante gege vens voor wat het ontstaan der arbeiderspensioenkas betreft, en stelt een einde aan de mening van sommige mensen, als zou de pens.oenkas slechts in 1926 zijn opgericht. In 1391 is er reeds sprake van een Lijfrentekas, gespijsd door vrijwillige stortingen en staats- toelagen (20.000 F in 1891; 30.000 frank in 1898). In isaa zijn er reeds 66.35(3 per- sbnen bij deze kas aangesloten. In 1921 telt men reeds 140.036 rentetrekkers, waarvan de grote meerderheid met kleine bedra gen. De Lijfrentekas betaalde in het geheel 5.694.840 F aan deze ouderlingen. In 1920 wordt een wet gestemd waarbij een kosteloos pensioen van 720, 660 of 600 F, volgens het belang der gemeente, wordt toe gekend. (Wet Wauters). Hierin werd voorzien dat later een bij drage zou moeten betaald wor den. Het was de heer Moyersoen die deze wet voorbereidde. Zijn wets ontwerp voorzag een eerste ver plichte bijdrage voor de arbei ders van 3 F per maand; de werkgevers moesten slechts 2 F per maand bijleggen, dus betaal den zij een kleinere bijslag dan liet bedrag dat de arbeiders moesten betalen. Men vertrok dus met de verplichte pensioenwet van een verkeerde basis, want voor de bedienden is de patroons bijslag altijd hoger geweest dan de bijdrage van de bedienden ge- eist. Hiermede werd de periode van het kosteloos pensioen afgesloten en deze van het verplicht pen sioen ingeluid. Laten we hier volledigheids halve dat de arbeiders voor hun bijdragen betaald vóór 1926 een ouderdomspensioen kunnen ont vangen wanneer ze blijven wer ken na de pensioenleeftijd te hebben bereikt; doch zodra ze de arbeid staken, en hun pensioen bekomen, wordt dit recht hun ontnomen en worden ze gelijk geschakeld met dezen die vóór 1926 niets voor hun pensioen be taald hebben, alleen een kleine rente blijft behouden. Het zijn natuurlijk bijna uit sluitend arbeiders die hierdoor worden benadeligd. In 1927 wordt liet mogelijk voor de arbeidersgezinnen een pen sioen van 2.700 F per jaar te ontvangen (Wet Wauters). In J930, door de wet Heyman, worden de maximuanbijdragen voor de arbeiders op 150 F per jaar gebracht en eveneens 150 F door de werkgevers te betalen, dus samen 300 F per jaar. De pensioenen worden ver hoogd tot 3.200 F voor het gezin en 2.100 F voor alleenstaanden. In 1925 komt er een nieuwe verbetering, in 't biezonder voor de gepensioneerde bedienden, die een pensioenverhoging kunnen bekomen van 3.000 F tot 3.200 F per jaar. In 1937 vraagt de E.W.P. de bijdragen van de arbeiders, die gemiddeld 2,66 procent bedragen, te verhogen tot 7 procent, zoals voor de bedienden, nl. 3 procent ten laste van de loontrekkers en 4 procent ten laste vaa de pa troons. (De wet van 18 juni 1930 vooxzag voor de bedienden een bijdrage van 3 procent en een bijslag van 4 procent voor de patroons tot beloop van een jaar lijkse bezoldiging van 18.000 F, dit tot het jaar 1960). Ingevolge het uitbreken van de oorlog is hiervan niets meer in huis gekomen en bleven deze bij dragen tot in 1944 ongewijzigd. Doch na de oorlog krijgen we onmiddellijk een gans nieuwe wetgeving. In snel tempo zullen de arbeidersbijdragen verhogen, om zelfs na enkele jaren deze van de bedienden en alle andere werknemers te overtreffen. Ziehier nu de toestand voor wat de bijdragen betreft, voor de sektor der maatschappelijke ze kerheid, van 1945 tot 1952. Deze cijfers zijn onvoldoende gekend en worden daarom door vele, zelfs bevoegde mensen, betwist,. We zullen straks zien waarom. Gemakshalve vermelden we alleen de sektoren waarvoor èn van de werknemers èn van de patroons een bijdrage wordt ge vraagd, we laten dus het verlof- geld en de kindervergoedingen buiten beschouwing. BIJDRAGEN VAN 1945 TOT 1952 ARBEIDER SREGIME Werknemers Werkgevers Pensioen Ziekte en Invaliditeit Werkloosheid 3,5 3,5 1,- Totaal: 3,5 2,5 1,- 7.- BEDIENDENREGIME Pensioen Ziekte en Invaliditeit Werkloosheid Werknemers Werkgevers Totaal 4,5 2,75 1,- 8.25 2,25 1,- 9,25 Uit deze cijfers kan men aflei den dal de arbeiders sedert 1945 een gelijkwaardige bijdrage ais de bedienden betaalden. Alleen de patroons werden bevoordeligd voor wat hun aandeel In de so ciale lasten van de arbeiders be treft, Deze cijfers worden door sommigen betwist omdat ze zich laten misleiden door het voortbe staan der pensioenkaarten met een maximumbedrag van 360 F per jaar aan geplakte ze.gels. Deze pensioenkaarten weiden slechte vanaf 1954 afgeschaft. Het bedrag van deze zegels mocht door de patroons in mindering worden gebracht op hun stortin gen die ze aan de RJMZ. ver schuldigd waren voor iedere tri mester zodat deze pensioenkaar ten in feite niet de minste gel delijke waarde hebben. Ze geven nochtans aanleiding tot spijtige vergissingen. Vervolgt PIET PENSIOEN

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

Voor Allen | 1965 | | pagina 2