lcaaett Rust- en overlevingspensioenen EN A NT\ V< )ORC >EN ✓71 HET JCCiiSlOCH HOEKJE Gelegenheidswerk, gekoppeld aan een antwoord voor een lezeres Gelegenheidswerk Wat betekenen de nieuwe sociale maatregelen van minister Leburton? WERKLIEDEN BEDIENDEN CUMULATIE VAN RUST- EN OVERLEVINGSPENSIOENEN MIJNWERKERS ZEELIEDEN VRIJWILLIG VERZEKERDEN «VOOR ALLEN»" O De kd. E. H uit Geraardsbergen vraagt onder welke voorwaarden de vreemde arbeiders len inzon derheid de Italiaanse} recht heb ben op de door de maatschappe lijke zekerheid bepaalde uitkerin gen. Antwoord: Krachtens artikel 12 van de verordening nr 3 van de Europese Economische Gemeen schap, waarvan België en Italië deel uitmaken, is de Belgische wetgeving inzake sociale zekerheid van toepassing op de werknemers van Italiaanse nationaliteit, die In België werkzaam zijn in diensl van een in België gevestigde werkgever. Hieruit volgt dat de werkgever voor de betrokken werknemers de bij de besluitwet van 28 december 1944, betreffende de sociale zeker heid der arbeiders, of de bij de besluitwet van 10 januari 1945, betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers en er mee gelijkgestelden, bepaalde verplichtingen moet nakomen zo als voor zijn verzekeringsplichtige werknemers van Belgische na tionaliteit. a) Op het stuk van de ziekte verzekering bepaalt artikel 17 van de verordening nr 3 van de Euro pese Economische Gemeenschap inzake de sociale zekerheid van de migrerende werknemers, dat deze laatsten evenals hun gezins leden recht hebben op de uitke ringen en verstrekkingen, indien ze de volgende voorwaarden ver vullen: 1. arbeidsgeschikt zijn bij hun laatste aankomst op het grond gebied; 2. verzekeringsplichtig zijn t.o.v. de verplichte verzekering; 3. voldoen aan de door de wet telijke regeling van het nieuw land van tewerkstelling bepaalde voorwaarden, met inachtneming van de samenstelling der verzeke ringstijdvakken verricht in het oud en het nieuw land van te werkstelling. Deze samenstelling vindt even wel slechts plaats voor zover niet meer dan één maand verstreken is tussen het einde van het tijdvak van verzekering of het daarmee gelijkgesteld tijdvak dat vervuld werd krachtens de wettelijke rege ling van de lid-S.aat, op welks grondgebied de arbeider het laatst werkzaam was, en het begin van het tijdvak van verzekering van de lid-Staat naar welks grondge bied hij zich begeeft. Indien de belanghebbende der halve, met inachtneming van ar tikel 17 van de verordening nr 3 van de Europese Economische Ge meenschap, al de vereisten ver vullen bepaald bij de wet van 9 augustus 1963 betreffende de ver zekering tegen ziekte en inva liditeit, genieten ze, net zo goed als de Belgische verzekerden, al de prestaties vastgesteld door de ze wetgeving. Wat de gezinsleden betreft die niet in België woonachtig zijn, voo. ziet artikel 20 van dezelfde verordening nr 3 in het genot der verstrekkingen in het land van de woonplaats; deze prestaties worden hun toegekend volgens de bepalingen van de wetgeving van het land hunner woonplaats. Het orgaan waarvan de werknemer afhangt vergoedt aan het orgaan van het land der woonplaats van de gezinsleden een bedrag gelijk aan drie vierden van de uitgaven betreffende de geleverde presta ties, terwijl het laatste vierde ten- laste van het land der woonplaats blijft. b) De vreemde werknemers, in België tewerkgesteld, zijn aan de Belgische pensioenregeling onder worpen. De vreemdelingen die bedien den, mijnwerkers of zeelieden va rend onder Belgische vlag ge weest zijn, alsmede hun rechtheb benden, genieten dezelfde voorde len als deze welke aan de Belgi sche bedienden, mijnwerkers of zeelieden en hun rechthebbenden worden verleend. Dit geldt ook voor het invaliditeitspensioen der mijnarbeiders. De ui keringen, waarin voorzien door de wet van 21 mei 1955 be treffende het rust- of overlevings pensioen voor arbeiders, worden nochtans met 20 t.h. verminderd wanneer de gerechtigde van een vreemde nationaliteit is, onver- De lezers die zich aan gelegen heidswerk interesseren vinden in dit antwoord alle bepalingen die hierover van toepassing zijn. Weduwe L.E. - K.G. uit OOS TENDE, geniet als weduwe een rente van 453 F per jaar. Zij is geboren in juni 1921, wordt dus 45 jaar in 1966. Haar man geboren in maart 1913 is gestorven in agustus '60. Hij was 3 jaar 6 m. ziek voor hij stierf. Hij is gemobiliseerd geweest, werkloos, ziek en heeft verscheidene patroons gehad. Zij zelf werkte als arbeidster sedert 29 juni 1959, vroeger als jong meisje werkte zij drie winters als bediende. Zij heeft geen schoolgaande kinderen meer. Zij zou graag willen weten of zij op pensioen kan gaan op. 45 jaar en hoeveel dit pensioen zou bedra gen. Zij vraagt ook of de wet van toepassing is welke zij vroeger in de «Stem der Vrouw» heeft gele zen, die sprak over een groot aantal uren welke men zou mo gen wérken. Zij zou dan mis schien maar halve dagen meer behoeven te werken om een leef baar inkomen te benaderen. ANTWOORD. —De loop baan van uw overleden echtge noot moet volledig onderzocht worden. De referentieperiode om vat de jaren 1933 (jaar zijner 20e verjaardag) tot en met 1959, jaar dat zijn overlijden voorafgaat dus 27 jaar. Indien alle Jaren be wezen zijn hebt u dus recht op 'n overlevingspensioen van 27/27 waarvan er 5/27 berekend wor den op de bruto verdiende lonen (de jaren van 1955 tot 1959). Om dus uw overlevingspensioen te kunnen vaststellen moet ik deze lonen kennen. Ook de dagen waarop uw echtgenoot werkloos heidsvergoedingen of ziektever goedingen genoten heeft komen in aanmerking. Deze worden in aanmerking genomen aan een forfaitair be drag. Gelieve mij dus per jaar vanaf 1955 te laten kennen: aan tal gewerkte dagen, bruto ver diende lonen, aantal dagen per jaar van ziekte en werkloosheid minderd evenwel de bepalingen van de in België van kracht zijn de internationale overeenkomst inzake sociale zekerheid. Welnu, overeenkomstig artikel 8 van de verordening nr 3 inzake de so ciale zekerheid van migrerende werknemers genieten de in België woonachtige vreemde arbeiders, op wie de bepalingen van deze verordening van toepassing zijn, dus ook de Italiaanse arbeiders, de voordelen voortvloeiend uit de Belgische arbeiderspensioenrege ling onder dezelfde voorwaarden als de Belgen. c) Jaarlijkse vakantie. De Belgische wetten der jaar lijkse vakantie zijn toepasselijk op al de personen dus ook de vreemde werklieden, bedienden, mijnwerkers en zeelieden wan neer zij verbonden zijn door een arbeids- of leerovereenkomst, en tewerkgsteld zijn in België, bij een in België gevestigde werkge ver of gehecht zijn aan een in België gevestigde exploitatiezetel (art. 1 der samengeordende wet ten bij koninklijk besluit van 9 maart 1951, Belgisch Staatsblad van 29 maart 1951). Zij zullen dus in de loop van het vakantiejaar volgens de wettelijk voorgeschre ven bepalingen een vakantiegeld ontvangen voor een bepaald aan tal vakantiedagen. Doch er wordt geen rekening gehouden met de diensten verricht tijdens het va kantiedienstjaar onder 'n vreemd <bv. Italiaans) stelsel van jaar lijks verlof, omdat geen enkele internationale conventie dit voor schrijft en de Belgische wet ter zake territoriaal is. Tenslotte valt op te merken dat speciaal voor de Italiaanse mijn werkers, bij koninklijk besluit van 29 september '52 (Belgisch Staats blad van 27-28 oktober 1952), in de mogelijkheid voorzien werd de kosteloze reisbiljetten welke aan de mijnwerkers in 't algemeen afgegeven worden ter gelegenheid van de jaarlijkse vakantie, te ge bruiken voor het verkrijgen van kosteloze spoorkaartjes tweede klasse voor de heen- en terug reis Namen-Chiasso via Sterpe- nich en Bazel. (vervolgt) (te vragen aan vakbond en mu tualiteit). Wat uw prestaties aangaat hiervoor kunt u ten vroegste vanaf 55 jaar een pensioen beko men. Als bediende zult u echter niets krijgen, want per jaar moet men minstens 200 dagen van minstens 4 uur gewerkt hebben. Wat nu het gelegenheidswerk aangaat, hieronder volgen de be palingen dienaangaande. Deze worden hier volledig opgegeven omdat zij ook voor andere lezers van belang kunnen zijn. Voor ,u vooral is rubriek III, laatste regels van punt 1 van be lang. RUBRIEK I Wettelijke bepalingen Het rustpensioen en het over levingspensioen gaan slechts in zo de gerechtigde alle andere beroepsbezigheden dan die welke door de koning zijn toegestaan, heeft gestaakt zie rubriek II en III en zo hij geen vergoeding ge niet wegens ziekte, invaliditeit of onvrijwillige werkloosheid met toepassing hetzij van een Bel gische moederlandse of kolo niale hetzij van een buiten landse wetgeving inzake maat schappelijke zekerheid. Het hervatten door de gerech tigde van een andere beroepsbe zigheid dan die welke door de koning is toegestaan schorst hei genot der uitkeringen. Bij gebreke van deze verkla ring wordt het pensioen ge schorst voor de maand tijdens welke de beroepsbezigheid dooi de gerechtigde uitgeoefend werd en, ingeval deze beroepsbezigheid de perken van de toegestane be zigheid heeft overschreden, wor den de in artikelen 19 van de wel van 21 mei 1955 en 24 van de wel; van 12 juli 1957 bepaalde straf fen toegepast. (Art. 4, le tot 4e lid van de wet van 21 mei 1955 betreffende het rust- en overle vingspensioen voor arbeiders, ge* wijzigd bij de wetten van 22 fe bruari 1960 en 3 april 1962). Wordt geschorst van het rechl op de uitkeringen ngevolge deze wet, gedurende een termijn van één maand tot zes maanden, en van twaalf maanden bij herha ling: 1) Ieder pensioentrekker die 'n beroepsbezigheid, buiten gelegen heidswerk, voortzet of hervat zonder zulks vooraf aan te ge ven, en dit van het ogenblik af dat de voordelen hem toegekend of opnieuw verleend worden; 2) Ieder die opzettelijk gebruik maakt van valse of onvolledige aangiften tot staving van zijn aanvraag om uitkering. De sancties gesteld in lid 1 mogen niet meer" uitgesproken worden na verloop van een ter mijn van twee jaren, te rekenen van de dag waarop de overtre ding is gepleegd. De opgelegde sancties mogen niet meer worden toegepast na verloop van twee jaar te rekenen van de dag waarop zij definitief zijn gewor den. (Art. 19 van de wet van 21 mei 1955 voormeld en art. 24 van de wet van 12 juli 1957 voormeld). RUBRIEK II Wordt niet aangezien als beroepsbezigheid en geeft geen aanleiding tot een voorafgaande verklaring, de uitoefening van volgende bezigheden 1) de beroepsbezigheid bedoeld in nr 1 van volgende rubriek III uitgeoefend binnen de perken voorzien bij die bepaling, indien zij zich uitstrekt over minder dan 18 dagen per jaar en de be roepsbezigheid, uitgeoefend in de hoedanigheid van zelfstandig ar beider, indien zij zich uitstrekt over minder dan 18 dagen pee jaar; 2) de exploitatie, zonder hulp van een derde, hetzij van een bouwland of van een afgemaaide of afgegraasde weide met een op pervlakte van minder dan één hectare, hetzij van een bouwland besteed aan een der teelten be paald In artikel 5 van het orga niek besluit van 22 december '38, waarin de wet, van 10 juni 1937 houdende uitbreiding van de kinderbijslag tot de werkgevers en de niet-loonarbeiders voor ziet, en waarvan de oppervlakte minder beslaat dan; a) 15 aren zo het gaat om groen ten teelt, tabakteelt, hop teelt, teelt van geneeskundige planten of om de exploitatie van een intensieve boomgaard; b) 10 aren zo het gaat om wit loofteelt (wortelteelt en bed dingen voor snelteelt); c) 3 aren zo het gaat om het planten van bloesem of het Een vergelijking tussen de toestand in 1961, toen de huidige regering aan het bewind kwam, en het nieuwe stelsel. RUSTPENSIOEN Gezinnen Alleenstaanden OVERLEVINGSPENSIOEN Weduwen Indexcijfer 121 Mei 1961 1 januari 1965 36.900 45.100 24.600 32.538 18.450 20.050 RUSTPENSIOEN Datum waarop het recht ingaat 1947 en voorheen 1948 tot 1951 1952 tot 1955 1956 tot 1961 inbegrepen OVERLEVINGSPENSIOEN Maximum Indexcijfer 121 Mei 1961 1 januari 1965 Gezin Alleenstaanden Gezin Alleenstaanden Mann. Vrouw. Mann. Vrouw. 45.305 32.903 30.955 56.100 44.880 42.412 45.920 34.030 31.698 57.222 47.124 43.758 46.535 35.773 33.261 58.344 49.368 45,217 49.200 39.309 35.465 59.840 51.993 46.900 24.600 35.904 Werklieden Bedienden RUSTPENSIOEN Indexcijfer 121 Mei 1961 1 januari 1965 Max. 24.600 38.145 Max. 35.465 50.864 30 jaar ondergrondswerkenden - gehuwden 30 jaar ondergrondswerkenden - ongehuwd 30 jaar bovengrondswerkenden - gehuwden 30 jaar bovengrondswerkenden - ongehuwd WEDUWENPENSIOENEN Echtgenoot die slechts van 1-1-58 mijnar- beid heeft verricht: a) weduwen —60 jaar b) weduwen +60 jaar - min max Weduwen waarvan de echtgenote na 1-1-58 mijnarbeid heeft verricht Indexcijfer 121 Mei 1961 1 januari 1965 47.970 58.353 32.134 42.506 38 929 47.353 26.230 34.697 18.573 19.618 23.965 23.985 29 176 29.176 29.176 29 176 RUSTPENSIOEN Gezinnen Zeelieden Lagere offcieren Hoofdofficieren Alleenstaanden Zeelieden Lagere officieren Hoofdofficieren OVERLEVINGSPENSIOEN Zeelieden Lagere officieren Hoofdofficieren Indexcijfer 121 Mei 1961 l januari 1965 36.900 45.100 43.050 59.840 49.200 59.840 24.600 31.954 39.306 18.450 21.525 24.600 39.270 51.993 51.933 28.050 37.400 37.400 Gehuwden - mannen Alleenstaanden - mannen Alleenstaanden - vrouwen Verhoging der weduwenrente Indexcijfer 121 Mei 1961 1 januari 1965 18.900 26.591 12.600 17.064 12.600 >7.664 567 3.384 BELANGRIJKE OPMERKING In alle pensioenregelingen mogen de echtgenoten die onder eenzelfde regeling vallen hun respektieve pen sioenen cumuleren. kweken van sierplanten, al dan niet in open lucht; d) 35 aren zo het gaat om de exploitatie van een gewone boomgaard; e) 12,5 aren zo het gaat om de exploitatie van een boomkwe kerij of van een rijsbos; f) 200 m2 zo het gaat om de exploitatie van één of meerde re serres; g) 17,5 aren zo het gaat om meerdere van de hierboven be doelde exploitatievormen of culturen te zamen; 3) de uitoefening, hetzij van een mandaat van afgevaardigd-be heerder, beheerder of commissa ris van een openbare instelling, een instelling van openbaar nut of een vereniging van gemeenten, hetzij van een mandaat betref fende het beheer of de controle van een vereniging of collectivi teit bepaald in artikel 28 van het organiek koninklijk besluit van 22 december 1938, waarin de wet van 10 juni 1937 houdende uit breiding van de kinderbijslag tot de werkgevers en de niet-loonar beiders voorziet, op voorwaarde dat de bezoldiging naar de zin van artikel 31 van genoemd ko ninklijk besluit, gewijzigd bij liet koninklijk besluit van 2 septem ber 1939. 5 006 F per jaar- niet oversehri Idt. RUBRIEK III Wordt na voorafgaande aangifte toegelaten: 1) Elke beroepsbezigheid uitge oefend hetzij in het verband van een arbeidsovereenkomst hetzij in dienst van het Rijk, een pro vincie, een gemeente, een open bare instelling of een instelling van openbaar nut, voor zover de bezigheid zestig uren per maand niet overschrijdt, wanneer die bezigheid met tijdloon wordt ver goed of de brutobezoldiging van die bezigheid duizend achthon derd frank per maand niet over treft, wanneer die bezigheid niet met tijdloon wordt vergoed wanneer het een beroepsbezig heid betreft, uitgeoefend door 'n weduwe die uitsluitend met een overlevingspensioen begunstigd is, zijn deze perken onderschei denlijk negentig men per maand en tweeduizend zevenhonderd frank per maand. 2) De uitoefening van een mandaat van beheerder of com missaris van een vennootschap of van een mandaat bedoeld in nr 3 van bovenstaande rubriek voor ozver de brutobeaoldiging 1250 F per maand noch 16 900 per jaar overschrijdt.

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

Voor Allen | 1965 | | pagina 2