De solidariteit over de gewesten heen
Euro-Telex
I. Lomé-Verdrag uitgebreid
II. Studentengids
III. Een lucratieve zaak?
IV. Vechten tegen
de armoede
Interregionale transferten van overheidsuitgaven op het nationaal vlak
Interregionale kapitaaltransferten
Besluit
In de spanning tussen gebondenheid en eigenheid zullen wij moeten
bepalen hoe wij morgen de intergewestelijke solidariteit zullen zien.
Concreet zullen wij moeten vastleggen wat de behoeften zijn op
nationaal vlak, met hieraan verbonden de vraag of de gewesten
bereid zullen zijn deze behoeften op een volwaardige wijze te helpen
financieren, ongeacht de ligging van de nationale projecten. Nu zijn
er een aantal materies die weinig gewestbetrokken zijn en algemeen
aanzien worden als zijnde van nationaal belang, zoals bijvoorbeeld
buitenlandse zaken, justitie, landsverdediging, en algemene fi
nanciën.
Veel moeilijker wordt het echter voor een aantal materies die meer
ruimtelijk betrokken zijn, zoals bijvoorbeeld openbare werken, ver
keerswegen, grote economische sectoren...
Hoe heeft de directe verdeling van de kredieten zich in de jongste
jaren voorgedaan voor een aantal materies die algemeen bij de
staatshervorming werden aangezien als zijnde van nationaal belang?
Inzake het ontwerpprogramma der grote nationale infrastructuur
realiseert Vlaanderen hoge aandelen voor Waterinfrastructuur (met
inbegrip van de havens) en voor de Regie der Luchtvaart (terwille van
de nationale luchthaven). Wallonië daarentegen kenmerkt zich door
een hoog aandeel voor spoorwegen, waterproduktie en autowegen.
Tenslotte verwezenlijkt Brussel een hoog aandeel voor gebouwen en
stedelijk vervoer.
In principe kan men stellen dat deze transferten normaal zijn inzover
de welvaarts- en welzijnseffecten die aan de projecten verbonden zijn
in verregaande mate het gewest van lokalisatie overschrijden.
Belangrijk is wel dat Vlaanderen voor het «totaal» der nationale
infrastructuur een belangrijke solidaire netto-bijdrage levert. Zijn
aandeel in de kredieten blijft immers beduidend lager dan zijn
aandeel in het bruto-nationaal produkt.
STATISCH OVERZICHT
Regionale verdeling van nationale financiële componenten
Vergelijkingsbasis.
Bevolking. VI. 56,5%, Wal. 32,1%, Br. 10,7%
B.N.P.: VI. 55,6%, Wal. 28,5%, Br. 15,9%
A. Ontwerp-programma van de grote nationale infrastructuren
(periode 1976-1980)
Totaal in
miljarden
Vlaan
deren
Wallonië Brussel
Onver
deeld
a) Hoog aandeel voor Vlaanderen
Regie der Luchtvaart 9,0
Waterinfrastructuur 109,1
(havens, waterbeheersing
en waterwegen)
b) Laag aandeel voor Vlaanderen
Spoorwegen 40,6
Waterproduktie 10,6
ontwatering)
c) Zeer laag aandeel voor Vlaanderen
Autowegen en wegen 164,5
Gebouwen 38,9
Stedelijk vervoer 58,4
81,4
70,3
40,5
42,5
33,3
30,0
18,8
13,0
25,6
40.6
40.7
47,0
28.5
31.6
5,6
9,0
14,7
4,3
41.5
49.6
4,1
9,9
2,1
15,4
Totaal
431,2
42,3
36,3
13,5
7,9
Bemerkingen:
1. Het hoog aandeel van Vlaanderen in de rubriek 'Regie der
Luchtvaart' is te wijten aan het feit dat de nationale luchthaven bij de
verdeling volledig werd ondergebracht bij het Vlaamse Gewest.
Indien men evenwel het investeringsbedrag voor deze luchthaven
afzondert, dan bekomt men volgend resultaat:
Nationale
Rijk
Luchthaven
Vlaanderen
Wallonië
Brussel
9 miljard fr.
68,0%
13,5%
13,0%
5,5%
2) Het lage aandeel voor Vlaanderen in de rubriek Spoorwegen'
(40,6%) alsook in de rubriek 'Autowegen en wegen' (33,3%) wordt
medeverklaard door het feit dat een tamelijk groot deel van het totaal
investeringsbedrag in deze sectoren statistisch niet kon opgesplitst
worden. Het Planbureau heeft evenwel deze onverdeelde posten
verder verkleind op basis van bepaalde waarschijnlijkheidshypo
thesen.
Dit gaf volgende resultaten:
Totaal in
Vlaan
Wallonië
Brussel
Onver
miljarden
deren
deeld
Spoorwegen
40,6
45,3%
45,8%
8,9%
Autowegen en wegen
164,5
38,9%
50,3%
8,1%
2,7%
Deze conclusie geldt eveneens voor de kredieten voor prototypen en
voor de steun in het kader van de expansiewetgeving. Bij deze laatste
merkt men bovendien op dat Vlaanderen met 56,4% van de investe
ringsinspanning slechts 48,2% overheidssteun geniet (periode 1975-
1977).
B) Kredieten voor prototypen (1) (periode 1970-77)
Totaal in
miljarden fr.
Vlaanderen
Wallonië
Brussel
5,6
42,1%
35,2%
22,7%
(1) Dit zijn theoretisch terugvorderbare renteloze voorschotten die
dienen voor het creëren van prototypes, nieuwe produkten of
fabricageprocédés inzake gevorderd technologisch onderzoek. In de
praktijk bedragen de terugvorderingen slechts 5 pet. ten opzichte
van de toegekende voorschotten.
C) Overheidssteun toegekend in het kader van de expansiewetten
(1975-1977)
Totaal
Vlaanderen
Wallonië
Brussel
Investeringen
199,7 milj. fr.
56,4%
40,9%
2,7%
Kredieten
97,5 miljard fr.
53,5%
43,3%
3,2%
Aan te werven personeel
45.866 pers.
61,1%
33,3%
5,6%
Kosten voor de Staat
19,9 miljard fr.
48,2%
49,7%
2,1%
Bemerking:
De expansiewetgeving is binnen het kader van de voorlopige
gewestvorming gedeeltelijk geregionaliseerd. Alle investeringsdos
siers beneden de 400 miljoen fr. worden beslist door de Gewestelijke
Ministercomités. Deze cijfers hebben evenwel betrekking op het
geheel van de expansiewetgeving. Het bleek voorlopig statistisch
niet mogelijk te zijn een onderscheid te maken tussen het nationaal
en regionaal niveau. Merk op dat de rubrieken 'Investeringen' en
'Kredieten' betrekking hebben op de inspanningen van de onderne
mingen zelf. Alleen de post 'Kosten voor de Staat' slaat op de
eigenlijke overheidssteun.
Op het vlak van de sectoriële kredieten is het beeld meer genuan
ceerd. IJzer en staal realiseert een hoog aandeel voor Wallonië,
terwijl de steenkoolnijverheid een hoge proportie geeft aan Vlaande
ren. De kredieten aan de steenkoolnijverheid waren in het verleden
echter heel wat omvangrijker dan voor ijzer en staal. In de toekomst
mag men verwachten dat een belangrijke meer-inspanning zal
worden gedaan, zodat op dat vlak zich wijzigende verhoudingen
zullen voordoen.
D) Uitsplitsing van sectoriële kredieten (1973-1977)
Totaal in
milj. fr.
Vlaand. Wallonië Brussel
IJzer en Staal
Textiel
Steenkoolnijverheid
(periode 1975-1978)
4,2 17,7% 81,5% 0,8%
2,2 72,3% 27,5% 0,2%
29,7 (72 a 78%)(77 a 28%)
Bemerkingen:
1. Voor de textielnijverheid was het niet mogelijk een onderscheid te
maken tussen de eigenlijke sectoriële steun aan de textielnijverheid
en de meer algemene steun in het kader van de expansiewetgeving.
Vanaf 1978 is er geen sectorieel krediet meer voor de textielnijver
heid.
2. Betreffende de steenkoolnijverheid beschikken we slechts over een
regionale verdeling voor de jaren 1977 en 1978. Deze ziet er als volgt
uit:
1977
1978
Kempisch bekken
72,2%
78,6%
Waals bekken
27,8%
20,8%
Diversen
0,0%
0,6%
3. Er bestond destijds ook een sectorieel krediet voor de scheeps
bouw. Gedurende de periode 1969-1977 werd hiervoor 1,5 miljard fr.
vastgelegd. Vanaf 1978 wordt niets meer voorzien.
Betreffende de sociale zekerheid tenslotte bemerkt men dat Vlaande
ren systematisch meer bijdraagt dan het ontvangt. Dit is voorname
lijk het geval voor de pensioenen en de werkloosheid. Merkwaardig
is wel dat ook op het vlak van de kinderbijslagen, terwille van het
teruglopen van de notaliteit, Vlaanderen de laatste jaren een verlies
post zou noteren.
De gegevens over de sociale zekerheid moeten evenwel beschouwd
worden als indicatief omdat regionale statistische aanduidingen over
het gehele stelsel ontbreken.
Niettemin dient gesteld dat de vier aangehaalde categorieën (pen
sioenen, werkloosheid, ziekteverzekering en werkloosheid) in 1974 ca
84% opslorpten van de bijdragen in het stelsel van de werknemers en
ca 95% van de rijkstoelagen.
E) Sociale zekerheid
Totale
bijdragen draagt
ont
draagt
ont
draagt
ont
(in mil
bij
vangt
bij
vangt
bij
vangt
jarden fr.)
Pensioenen 93,4
58,3
46,7
25,1
39,6
16,6
13,7
Ziekteverzekering 90,1
57,3
26,7
16,0
Werkloosheid 18,6
57,4
53,1
26,4
36,8
16,2
10,1
Kinderbijslagen 45,5
58,9
56,7
24,1
'33,6
17,0
9,7
Bron: M. Van Haegendoren, Het geld van de Vlamingen, Davids-
fonds, Leuven, 1978, blz. 178-186.
Bemerkingen:
1. Bij de bijdragen werd rekening gehouden met de persoonlijke
R.M.Z.-bijdragen enerzijds en met de van belastingen afkomstige
overheidssubsidies anderzijds. De bijdragezijde slaat voor de vier
categorieën op 1974.
2. De ontvangstenzijde voor de pensioenen slaat op 1972 en heeft
betrekking op de sector werknemers.
3. De ontvangstenzijde van de ziekteverzekering kon niet regionaal
opgesplitst worden. Merken we toch op dat Vlaanderen 56,8% van de
bevolking telt en Wallonië 32,8%. Bovendien is wellicht de gezond
heidsgraad van Vlaanderen hoger terwille van een jongere leeftijds
structuur.
4. De ontvangstenzijde van de werkloosheid en de kinderbijslagen
werknemers heeft betrekking op 1975.
Vlaanderen
Wallonië
Brussel
Niet alleen op het vlak van de grote nationale overheidsuitgaven,
maar ook op de kapitaalmarkt komen belangrijke solidariteitsuitga-
ven tot stand. Het is immers reeds lange jaren geweten dat het
spaarniveau in Vlaanderen systematisch hoger ligt dan in Wallonië
en Brussel. Dit wordt nogmaals door het jongste budgetonderzoek
van het Nationaal Instituut voor Statistiek bewezen.
Voor alle bevolkingscategorieën, met uitzondering van de landbou
wers, bemerkt men, zowel in absolute cijfers als in procenten van het
beschikbaar inkomen, een hoger spaarniveau in Vlaanderen. Dit
houdt «per definitie» in dat de Vlamingen in relatief sterkere mate
bijdragen tot de vorming van de nationale kapitaalvoorraad. Wallo
nië kan onmogelijk zijn sterke kapitaalintensieve economie financie
ren met zijn eigen gering spaarvolume.
Het blijft een merkwaardige paradox dat de internationale kapitaalbe
wegingen in Vlaanderen bleven hangen, terwijl de eigen Vlaamse
spaarcenten werden versast naar Wallonië.
Al deze aanduidingen mogen niet verkeerd geïnterpreteerd worden.
Het is zeker niet de bedoeling naar een «apartheidsregime» te
evolueren. Het is «normaal» dat Vlaanderen solidariteit met Wallonië
opbrengt, omdat:
1. het voor de Vlaamse economie zelf belangrijk is over een sterk
economisch buurgewest te beschikken. Het verweven karakter van
de drie gewesten heeft dit duidelijk aangetoond.
2. het welvaartsniveau in Wallonië tot op zekere hoogte lager is dan
in Vlaanderen.
3. de Waalse groeistructuur en groeiprestatie vooralsnog lager ligt
dan in Vlaanderen.
Al deze materies zouden in het hervormde België tot het nationaal
niveau blijven behoren (behalve voor de expansiewetgeving die
normaal zou geregionaliseerd worden). Dat betekent «fundamen
teel» dat Vlaanderen in de toekomst bereid blijft om op al deze
vlakken solidair te zijn met Wallonië. Daarbij dienen zij er rekening
mee te houden dat Vlaanderen niet altijd en tegen elke logica in zal
solidair blijven. Zo is het duidelijk dat men op het vlak van de
gewesten en van de gemeenschappen voor zijn eigen zaken (die niet
grensoverschrijdend zijn) zelf zal moeten instaan. Alleen op die
manier kan men een echt volwaardig zelfbestuur uitbouwen. Het gaat
immers niet op dat naast de «normale» solidariteit op het nationale
vlak bovendien op een lagere sport geforceerde eenrichtingstransfer-
tën tot stand komen «tussen» de gemeenschappen en «tussen» de
gewesten. Het gaat immers niet op, wanneer in Vlaanderen grote
haveninvesteringen plaatshebben, waarvan de reikwijdte niet alleen
internationaal is, langs Waalse kant, zonder voorafgaande en duide
lijke behoeftenomschrijving, compensaties te vragen. Dergelijke
technieken zijn bij uitstek de illustratie van het «Belgisch probleem».
Het behoort tot de meest elementaire criteria dat overheidsgelden
aan werkelijke objectief vastgestelde behoeften worden besteed.
Wanneer men financiële middelen uitgeeft op plaatsen waar het niet
noodzakelijk of zinvol is, verkrijgt men spoedig inflatoire spanningen
die op hun beurt storingen veroorzaken in het economische leven. De
natuurlijke groeimogelijkheden van het betalende gewest worden
erdoor afgezwakt, terwijl politiek gezien de communautaire wateren
erg troebel worden. A Van Qen BoSSChe
Op 31 oktober 1979 hebben de EEG en 58 landen van Afrika, de
Caraïben en de Stille Oceaan in Lomé (Togo) het tweede verdrag
voor ontwikkelingssamenwerking ondertekend. Na meer dan een
jaar van lastige onderhandelingen zal dit nieuwe contract voor een
periode van vijf jaar de betrekkingen tussen de ondertekenaars
stabiliseren en veilig stellen, ondanks de huidige economische
moeilijkheden.
Het Verdrag van Lomé II is gericht op het behoud, maar vooral ook op
de versteviging van de politiek die werd nagestreefd in Lomé I en
tenslotte ook op vernieuwing.
Bij de belangrijkste bepalingen van Lomé II horen onder meer:
De uitbreiding, verbetering en een grotere aanpassing van het
Stabex systeem, dat werd beschouwd als het meest vernieuwende
mechanisme van de eerste overeenkomst van Lomé.
Een geheel nieuwe politiek voor de ontwikkeling van de mijn
bouw, namelijk de SYSMIN, die gericht is op dezelfde doelstellingen
als STABEX maar eigen modaliteiten heeft. Het gaat om een
«ongevallenverzekering» voor een brutale daling van prijzen of
produktie. Ze dekt de belangrijkste mineralen die door de ACS-
landen worden uitgevoerd namelijk koper, kobalt, fosfaten, man
gaan, bauxiet, aluminium, tin, ijzererts. Dit systeem is niet enkel
bedoeld om het mijnpotentieel van de ACS-landen in stand te
houden maar ook om de ontwikkeling ervan aan te moedigen.
De EEG verhoogt de financiële middelen die ze haar partners ter
beschikking stelt in het raam van de financiële en technische
hulpverlening met 62 procent van 3.466 naar 5.607 miljoen ere, dat is
dus zeer aanzienlijk.
De samenwerking op het gebied van handel, industrie en land-
'bouw wordt nog versterkt. De rol van het Centrum voor Industriële
Ontwikkeling dat werd opgericht in Lomé I wordt nauwkeuriger
omschreven en de financiële middelen worden verhoogd. Tevens
wordt een Technisch Centrum in het leven geroepen voor de
landbouw- en plattelandsontwikkeling met de bedoeling om de
kennis en technologie op deze terreinen beter beschikbaar te stellen.
In bepaalde kringen wordt betreurd dat de mensenrechten niet zijn
opgenomen in het nieuwe Verdrag- Op dit stuk verklaarde Claude
Cheysson die voor de Europese Commissie bevoegd is voor de
Ontwikkeling bij de ondertekening dat «het doel van de gemeen
schappelijke actie erin bestaat, de belangen van de mens te dienen
en dat een dergelijke actie uitsluitend bestaat vóór en dóór de
mensen. De mensenrechten mogen niet worden beperkt tot alleen
maar burgerlijke en politieke rechten, maar ze dienen eveneens de
economische, sociale en culturele rechten te omvatten.
Omwille van de ruime belangstelling voor het eerste Handboek voor
studenten van de EG (1977) heeft de Commissie onlangs in samen
werking met de lidstaten een bijgewerkte editie voor 1979 gepubli
ceerd. Het is de bedoeling om studenten die hun studie in een andere
lidstaat willen voortzetten wegwijs te maken. De tweede uitgave
verschijnt op 50.000 exemplaren in alle talen van de EG. Ze wordt
verspreid onder instellingen van hoger onderwijs en organisaties die
de uitwisseling van studenten bevorderen. Exemplaren zijn tevens
verkrijgbaar bij de Europese Boekhandel en het Belgisch Staatsblad.
180 fr.
Het internationale bankwezen is een lucratieve zaak. In hun medede
lingen aan de Bank voor Internationale Betalingen zeggen de banken
dat zij in het tweede kwartaal van dit jaar in totaal 974 miljard dollar
krediet hadden uitstaan, 30% meer dan het voorgaande jaar. Denk
eens in wat een bedrag aan interest dat moet opbrengen.
Om beter te weten waarom er in de Europese Gemeenschap, een van
de rijkste gebieden ter wereld, nog zo veel mensen in armoe leven en
wat gedaan kan worden tot verbetering, hebben de laatste vier jaar
een 40 testprojecten en studies betreffende bestrijding van de
armoede in de Lid-Staten steun gekregen. Ze varieerden van hulp
groepen van ongehuwde ouders tot huisvestingsprogramma's en
totale herstructurering van de sociale diensten in Padua (Italië).
Het programma loopt eind 1980 af. Rapporten worden verwacht,
maar er zullen wel enige maanden verlopen voor conclusies kunnen
worden getrokken of in praktijk gebracht.
De Commissie wil, dat de Ministerraad een interim-programma
goedkeurt om deze periode te overbruggen. Het Europese Parlement
is ook geïnteresseerd en wil jaarlijks bijdragen om te waarborgen dat
het onderzoek doorgaat en de resultaten tot actie leiden.
De Commissie heeft de Ministerraad daarom een interim-program
ma voorgelegd, dat zich concentreert op een beperkt aantal terrei
nen, die reële kansen bieden op concrete resultaten op korte termijn.
De bedoeling is komend voorjaar een seminarie te organiseren
waarop deskundigen en medewerkers van de projecten en studies de
doeltreffendheid ervan kunnen bespreken en vaststellen yvelke
aspecten het meest baat hebben bij meer diepgaand onderzoek.
Hoewel de details van elk interimprogramma moeten wachten op de
resultaten van het seminarie wijst de Commissie op bepaalde
bredere gebieden van mogelijk belang; bijvoorbeeld het gebruik
maken van de indicatoren van armoede die de testprojecten en
studies hebben opgeleverd om mensen en gebieden aan te wijzen
die bijzondere hulp nodig hebben.
Een andere mogelijkheid is overweging van integratie van sociale
zekerheid en diensten voor sociale zorg op plaatselijk administratief
niveau en van een diepgaande studie van de vraag waarom sociale
hulp niet altijd de mensen bereikt voor wie ze bedoeld is.
Bij onze huidige economische crisis ziet het er naar uit dat in onze
Gemeenschapslanden armoede en nood de laatste jaren zijn toege
nomen. Middelen om aan armoede een eind te maken zijn urgent.